Deze tentoonstelling heeft drie thema’s; de schilder, de pluriformiteit en de verzamelaar.
Deze drie hebben een lange en innige band met elkaar. Daar wil ik graag iets over zeggen, maar ik wil U niet langer dan twee minuten ophouden. Dus het is van: Grote stappen, snel thuis.
Toen ik dertig jaar geleden met het schilderen van zelfportretten begon, werd de schilderkunst door velen voor dood verklaard. Ikzelf had enorm veel zin om te schilderen. Dus ik kon me niet voorstellen dat de schilderkunst dood was en ik dacht: Wanneer gaat iets dood? Iets gaat dood als de krachten waardoor het tot leven kwam zijn uitgewerkt.
De schilderkunst zoals ik die beoefen is ontstaan rond het einde van de Middeleeuwen en het begin van de Renaissance. De lijfeigene was een vrije burger geworden die onder tal van invloeden een brede kijk op de wereld kreeg. De ambachtsman die leefde van de opdrachten van adel en clerus, maakte zich langzaam maar zeker los van die opdrachtgevers om zijn eigen fantasieën en zijn eigen interpretatie van de wereld te gaan schilderen. Sinds die tijd zijn er onwaarschijnlijk veel schilderijen gemaakt. Geen twee individuen zijn gelijk en de kunst is vanaf toen van een ongehoorde pluriformiteit. Onze kunstgeschiedenis kenmerkt zich door voortdurende verandering, actie en reactie, schisma’s, tegenstrijdigheden, crisis, chaos. En die nieuwe schilderijen van die vrije burgers werden gekocht door andere vrije burgers. Van de koopman tot de schoenmaker: overal hingen schilderijen aan de muur.
De schilder, de verzamelaar en de pluriformiteit hebben dezelfde oorsprong. Ze zijn tegelijk ontstaan uit dezelfde beweging en ze zullen , ooit, samen ten onder gaan.
Kunsthal Rotterdam, 9 april 2011