Philip Akkerman

Lezing voor de Vrije Academie - Deel 1


Den Haag, 25 juni 2011

Verhandeling over het Nut van de Schildertechniek voor de Kunstschilder

Techniek heeft niets met kunst te maken.
Met techniek kan je mooie schilderijen maken, maar ook lelijke.
Zonder techniek kan je lelijke schilderijen maken, maar ook mooie.

In 1981 begon ik met het schilderen van zelfportretten. Ik deed dat zonder artistiek doel en zonder   toepassing van een schildertechniek. Zolang het zelfportretten waren vond ik alles best.
Tot 1984, in dat jaar overkwamen mij twee belangrijke gebeurtenissen die aanleiding waren om op zoek te gaan naar een schildertechniek.
Die gebeurtenissen waren het schilderen van schilderij 1984  nr. 25 en de geboorte van een baby.
Schilderij 1984  nr. 25 was, per ongeluk, heel erg mooi geworden. Zo mooi dat ik best nog een keer zo’n mooi schilderij wilde maken. Maar dat lukte niet. Ik voelde me machteloos en ik vond dat ik een slechte schilder was. Ik had al best veel leuke schilderijen gemaakt maar dat waren allemaal toevalstreffers geweest. Eigenlijk deed ik wat de verf wilde maar de verf moest doen wat ik wilde.
Die andere gebeurtenis, de geboorte van dat kindje, gaf  het laatste zetje om me er toe te bewegen op zoek te gaan naar een methodische wijze van schilderen. In die jaren verkocht ik vrijwel niets en het was mijn vrouw die voor het inkomen zorgde. Ik was huisman en nu dus huisvader. Dat betekende dat ik de hele dag door, op de meest onverwachte momenten, een luier moest verschonen, een flesje geven, een wandelingetje maken etc. etc. Héél leuk allemaal maar schilderen lukte niet meer. Want ik schilderde zonder plan, spontaan en  in een roes en als je dan gestoord word, dan moet je later maar weer zien dat je in de juiste stemming komt. Meestal lukte dat niet en ik dacht bij mezelf: er moet toch een methode zijn waarbij je midden in het werk je penseel neerlegt om het een uur later weer op te pakken en het werk te vervolgen alsof er niets gebeurd is.
Toen herinnerde ik me de schilderlessen uit de eerste klas van de academie. Er was een leraar die ons opdroeg in één kleur te schilderen. Dat maakte het schilderen een stuk eenvoudiger omdat je met een probleem minder te maken hebt. Ik herinnerde me ook een bezoek aan het Rijksmuseum in Amsterdam. Daar zag ik een schilderij van een oude meester dat slechts gedeeltelijk voltooid was. Het onvoltooide deel was in één kleur geschilderd! Ik besloot zelfportretten in één kleur te gaan maken en me te verdiepen in de techniek van de oude meesters.
Al spoedig bleek dat de techniek van de oude meesters de oplossing kon zijn voor mijn beide problemen. Die ouden waren erg praktisch. De schilder begon met het maken van een schets. De schets werd uitgewerkt tot een tekening op ware grootte die vervolgens werd overgebracht op een paneel. Dan werd er geschilderd. Eerst alleen in grijzen om donker en licht te verdelen. Ten slotte, na droging van de grisaille, werden de kleuren aangebracht. Het grote voordeel van deze drie-stappen- methode is de gescheiden werkindeling. De schilder kan de verschillende problemen die hij bij het schilderen tegenkomt stuk voor stuk aanpakken. Dat stelt hem in staat om het beoogde resultaat te bereiken.
Bij het werken volgens deze methode is nauwelijks ruimte voor spontaniteit. De spontaniteit vind plaats voorafgaand aan het werk, bij het verzinnen van een schilderij. Als het  idee er is, wordt er een plan gemaakt en is het verder een kwestie van uitvoeren. Mocht de schilder tijdens het werk gestoord worden, dan is dat niet erg. Hij kan het werk vervolgen wanneer het hem uitkomt, al is dat een jaar  later…

Zoals ik zei, het werken met deze techniek sluit spontaniteit uit. Een eenmaal begonnen werk dient nuchter en zakelijk uitgevoerd te worden. Als je dronken bent, lukt het niet. Spontane schilders maken hun beste werk juist als ze dronken zijn. Spontane schilders maken  hun beste werk ook vaak op jonge leeftijd. Schilders die met een techniek werken maken hun beste werk meestal als ze ouder zijn.
Ik vrees dat een erg driftig mens met deze wijze van schilderen slecht uit de voeten kan. Vincent van Gogh zou niet tot ontplooiing gekomen zijn als hij 300 jaar eerder geleefd had. Overigens is bij
 van Gogh duidelijk te zien dat het vroeger gebruikelijk was om in precies dezelfde drie stappen het ambacht te leren. Hij heeft eerst twee jaar alleen getekend, vervolgens heeft hij twee jaar vrijwel zonder kleur geschilderd, al zijn werk was toen in bruinen. Pas in Frankrijk heeft hij, aanvankelijk schoorvoetend maar later ongegeneerd, de kleur toegelaten. Van Gogh heeft zichzelf leren schilderen op de wijze waarop een oude meester een schilderij opbouwde.

Met je talent word je geboren. Je talent kan tijdens je leven niet beter of slechter worden. In technisch opzicht kan je wel groeien. Over techniek kan je rationeel nadenken. Je kunt experimenten uitvoeren, conclusies trekken en besluiten nemen en  ik merk dat ik ieder jaar beter word. Het gaat langzaam maar het gaat.
Niet alleen individuele groei is mogelijk dankzij de techniek. Een van de oorzaken waardoor de oude meesters zo goed konden worden, is dat ze op elkaars schouders stonden. De meesters gaven hun kennis door aan hun leerlingen en die gaven het, met verbeteringen, weer door aan hùn leerlingen. En dat ging zo gedurende een paar eeuwen. Langzaam maar zeker werden ze beter en beter…Net zoals in onze tijd  de wetenschap en  de industrie. ( Die cumulatieve groei geldt alleen voor technische kennis en niet voor de moraal. “We moeten van de geschiedenis leren”, hoor je moralisten steeds zeggen. Maar we hebben gedurende de afgelopen 200.000  jaren op het vlak van de moraal  niets van de geschiedenis geleerd en er is geen enkele reden om aan te nemen dat dat in de toekomst wel gaat gebeuren.)
Wat de schilderkunst betreft is dat doorgeven van die cumulatieve kennis helaas rond 1850 gestopt.
Het gevolg is dat wij maar moeten zien hoe we ons redden. Wat ik allemaal niet gedaan heb om iets, wat dan ook, alle kennis was welkom, te leren. Ik heb talloze boeken doorgenomen, oude en nieuwe, waaronder leerboeken voor huisschilders. Ik heb, toen hij nog leefde, mijn oor te luisteren gelegd bij Johan Stahlecker, hier om de hoek. Ik heb cursussen gevolgd: ikonenschilderen, kalligrafie, modeltekenen.  O, wat zou ik graag een paar jaar in het atelier van Maarten van Heemskerck doorbrengen. Wat is er veel mislukt. Ik heb veel troep gemaakt maar ik heb nooit fouten in een schilderij hersteld of overgeschilderd. Ook heb ik zelden een mislukt schilderij weggegooid. De verbeteringen bracht ik aan in een volgend schilderij. Als je blijft overschilderen en weggooien kan je niet van je fouten leren. Je moet je fouten erkennen. Het vernietigen van schilderijen lijkt heroisch, maar het is laf.
En als er dan na jaren en jaren iets lukt en je ziet dat je iets kan wat je tien jaar ervoor niet kon, dan is dat een enorme overwinning.

Bezig zijn met techniek is oppervlakkig. Het behoort, net zoals bijvoorbeeld exposeren en verkopen,  tot de alledaagse kant van het kunstbedrijf. En net als in het dagelijks leven zijn er regels waaraan je je dient te houden omdat het zaakje anders uit de klauwen loopt: vet op mager, donker op licht, geen dekkende verf in de donkere partijen en zelf heb ik door schade en schande moeten ervaren dat je maar één experiment tegelijk mag uitvoeren. Als je bijvoorbeeld verschillende bindmiddelen wil testen, dan moet de ondergrond steeds dezelfde zijn. Het klinkt voor de hand liggend, maar dat was het niet voor mij, toen ik in 1985 mijn eerste proefjes deed en ik schoot dus niets op.
Wat  de niet-alledaagse, diepzinnige kant van de kunst betreft zijn er juist geen regels: ALLES KAN. Niemand heeft de waarheid in pacht. Het is jouw schilderij en je kan doen wat je maar wilt.

Een kunstenaar die zich met techniek bezig houdt, loopt het gevaar zich in de techniek te verliezen.  Dat is niet goed. De techniek moet steeds ondergeschikt blijven aan de artistieke ingevingen.
Een kunstwerk dat alleen uit techniek bestaat is even saai als een kunstwerk dat alleen uit inhoud bestaat. Het is juist de botsing van die twee uitersten, van de starre techniek van de Middeleeuwen met de bandeloze vrijheid van nu, die een al eeuwen durende bloei van de schilderkunst tot gevolg heeft.

En ik heb nog iets grappigs ontdekt. Als je een goede, nou ja, min of meer goede grisaille geschilderd hebt, dan kan het schilderij daarna niet meer mislukken. Je kan er van alles op smeren, hoe en wat je maar wil, het maakt niet uit, het schilderij lukt! En ook, als je een goede techniek hebt, dan kan je, zelfs als je een middelmatig schilder bent, toch prachtige schilderijen maken. Dat zie je aan het werk van de schilders van tussen 1450 en 1850. Natuurlijk waren die niet allemaal geniaal maar toch zijn al die schilderijen, ook die van de prutsers, nu nog steeds boeiend om naar te kijken.


Techniek is onbelangrijk en heeft met kunst niets te maken.
Het doel van al het geworstel met de techniek is dat je uiteindelijk, als je de techniek, welke techniek dan ook, eenmaal beheerst, dat je er dan juist helemaal niet meer over hoeft na te denken. Je kan dan maken wat je wilt en het materiaal vormt geen obstakel meer tussen je ideeën en het realiseren ervan.